-
1 soi
soi [swaa]〈persoonlijk voornaamwoord; ook m.〉1 zich(zelf) ⇒ jezelf, zelf♦voorbeelden:à part soi • in zichzelfchez soi • thuisen soi • van nature, op zich(zelf); 〈 filosofie〉‘an sich’hors de soi • buiten zichzelf (van woede)hors de soi d'enthousiasme • wild enthousiastmalgré soi • tegen z'n wiln'avoir pas d'argent sur soi • geen geld bij zich, op zak hebbenle soi • het eigen ik, de eigen persoonlijkheidm, pron -
2 malgré soi
malgré soi -
3 corps
corps [kor]〈m.〉1 lichaam ⇒ lijf, lijk2 voorwerp ⇒ lichaam, stof, substantie3 hoofddeel ⇒ hoofdzaak, kern4 korps ⇒ geheel, college♦voorbeelden:se donner corps et âme • zich met hart en ziel gevenmettre, porter un corps en terre • iemand ter aarde bestellenpérir corps et biens • met man en muis vergaanse battre corps à corps • man tegen man vechtenun corps à corps • een gevecht van man tegen manaffronter corps à corps ses problèmes • zijn problemen frontaal tegemoet tredentrembler de tout son corps • over zijn gehele lichaam rillenpasser sur le corps de qn. • over iemand heenlopen, over lijken gaanun corps céleste • een hemellichaamavoir du corps • stevig zijndonner (du) corps à • vorm, gestalte geven aanprendre corps • vaste vorm krijgen3 corps d'un bateau • romp, kiel van een bootcorps de bâtiment, de logis • hoofdgebouwcorps de garde • hoofdwacht, wachthuisfaire corps avec • één zijn met4 corps de ballet • corps de ballet, de gezamenlijke balletdansers en -danseressencorps de doctrine • leerstelselcorps de l'Eglise • de gelovigencorps de métier • vakgroep, gildele corps électoral • het kiezerskorps, de gezamenlijke kiezerscorps enseignant • onderwijzend personeel, docenten-, lerarenkorpsgrands corps de l'Etat • hoge staatscollegescorps médical • medisch college, (de) gezamenlijke doktorencorps social • maatschappijse jeter à corps perdu dans • zich roekeloos storten inà son corps défendant • tegen wil en dankm1) lichaam, lijf2) lijk3) voorwerp, lichaam4) stof, substantie5) romp6) korps, geheel, college7) corpus [boek] -
4 tête
tête [tet]〈v.〉1 hoofd ⇒ kop, gezicht5 kop ⇒ top, bovenkant, voorste gedeelte♦voorbeelden:1 avoir, être une tête à claques, à gifles • een irritant koppie, een rotkop hebbentête de mort • doodshoofd, doodskopune tête de six pieds de long • een lang gezicht, een gezicht als een oorwurmde la tête aux pieds • van top tot teenêtre la tête de Turc, servir de tête de Turc • het mikpunt, pispaaltje zijndonner tête baissée dans qc. • blindelings, zonder te kijken ergens op inlopen, tegenaan lopen; 〈 ook〉 er blindelings inlopenavoir une bonne tête • er betrouwbaar, intelligent uitzien, een sympathieke kop hebbence sont deux têtes sous un même bonnet • dat zijn twee handen op één buiktomber la tête la première • voorovervallenla tête renversée • met het hoofd naar achterensale tête • gemene kopcourir tête baissée • lopen zo snel als men kandonner sa tête à couper • zijn hoofd eronder durven verweddenen faire une tête • een lang gezicht zettenjeter qc. à la tête de qn. • iemand iets naar het hoofd slingeren, iemand iets verwijtenrompre la tête à qn. • iemand de oren van het hoofd schreeuwentourner la tête • het hoofd afwenden2 c'est, il a une tête en l'air, tête sans cervelle, tête de linotte, tête d'oiseau • hij is een leeghoofd, heeft de hersens van een garnaal, gedraagt zich als een kip zonder kopavoir une tête de cochon, de mule • koppig zijnêtre une tête de cochon, de lard, de mule, de pioche • een stijfkop zijnmettre la tête à l'envers à qn. • iemand het hoofd op hol brengentête brûlée • heethoofdavoir la tête chaude • een heethoofd, driftkop zijnavoir la tête fêlée • een beetje getikt zijnune forte tête • iemand met een eigen wil, dwarskopavoir la tête froide • koelbloedig zijn〈 informeel〉 une grosse tête • een knappe kop, superintelligent persoon〈 informeel〉 avoir une, la grosse tête • pretenties, praatjes hebben〈 informeel〉 petite tête! • domkop!, sufferd(je)!examiner, réfléchir à tête reposée • rustig, op z'n gemak bekijken, overdenkenavoir la tête solide • veel aan zijn hoofd kunnen hebbenavoir toute sa tête • bij zijn volle verstand zijnavoir la tête vide • niet (meer) kunnen nadenken, zich niets meer kunnen herinnerenavoir de la tête • een goed verstand hebbenavoir la tête à ce qu'on fait • zijn hoofd, zijn aandacht bij zijn werk hebbenavoir la tête près du bonnet • een heethoofd, driftkop zijncasser, fendre la tête à qn. • iemand op zijn zenuwen werken, irriterense casser la tête contre les murs • met zijn hoofd tegen de muur lopen, wanhopig zijnchercher dans sa tête • proberen zich iets te herinnerense creuser la tête • z'n hersens pijnigenéchauffer la tête • iemand nijdig, woedend makenn'en faire qu'à sa tête • precies doen waar men zin in heeftfourrer, mettre qc. dans la tête • iets in het hoofd prentense mettre dans la tête, en tête de 〈+ onbepaalde wijs〉 • zich in het hoofd halen, zetten omse mettre dans la tête, en tête que 〈+ aantonende wijs〉 • zich in het hoofd halen, zetten dat, zich inbeelden datidée qui passe par la tête de qn. • idee dat zomaar bij iemand opkomtperdre la tête • het hoofd, zijn verstand verliezen, gek wordenle vin lui tourne la tête • de wijn stijgt hem naar het hoofdtourner la tête à qn. • iemand het hoofd op hol brengenavoir la tête ailleurs • er met zijn gedachten niet bij zijn, afwezig zijn〈 spreekwoord〉 quand on n'a pas de tête, il faut avoir des jambes • wie zijn hoofd vergeet, moet zijn benen gebruikende tête • uit het hoofd, in gedachtenavoir une idée (de) derrière la tête • iets in zijn achterhoofd hebbense mettre à la tête, prendre la tête de • de leiding nemen overà la tête, en tête de • aan het hoofd, aan de leiding vanpar tête • per persoon, per mantête d'ail • knoflookbolletjetête d'épingle • speldenknoptête de ligne • kopstation, beginpunt van een lijntête du lit • hoofdeinde van het bedtête de pipe • pijpenkopvirer tête à queue • helemaal om zijn as draaien, een draai van 180 graden makenwagon de tête • voorste wagontête nucléaire • atoomkopmusique en tête • de muziek vooropcôté tête • kop(zijde), kruisavoir la tête sur les épaules • met beide benen op de grond staanmauvaise tête • dwarsligger, lastpostfaire la mauvaise tête • koppig zijn, dwars liggense cogner, se taper la tête contre les murs • wanhopig naar een oplossing zoekenne plus savoir où donner de la tête • niet meer weten waar te beginnen, overstelpt zijn met werkfaire la tête (à qn.) • mokken (tegen iemand), boos zijn (op iemand)se jeter à la tête de qn. • toenadering zoeken tot iemand, zich bij iemand opdringenlaver la tête à qn. • iemand een flinke uitbrander gevenmonter la tête à qn. • iemand tegen iemand opzettense monter la tête • zich ergens over opwinden, spoken ziense payer (doucement) la tête de qn. • iemand (stiekem) voor de gek houdenpiquer une tête • een duik nemen, duikenredresser, relever la tête • zijn zelfvertrouwen herwinnenrisquer, sauver sa tête • zijn leven wagen, het er levend van afbrengentenir tête • het hoofd bieden, standhoudenen avoir par-dessus la tête • er schoon genoeg van hebben, er de buik van vol hebbenf1) hoofd, kop2) gezicht3) leider4) kopbal5) top, bovenkant -
5 malgré
malgré [maalgree]〈 voorzetsel〉1 ondanks ⇒ niettegenstaande, ongeacht♦voorbeelden:1 malgré que j'en aie, malgré qu' il en eût • mijns, zijns ondanks1. prép1) ondanks, niettegenstaande2. malgré queconj -
6 parler
parler1 [paarlee]〈m.〉————————parler2 [paarlee]♦voorbeelden:1 parler pour ne rien dire • maar wat praten, leuterensavoir ce que parler veut dire • aan een half woord genoeg hebbenparler à tort et à travers • maar doorpraten, doorratelenparler crûment • geen blad voor de mond nemengénéralement parlant • in het algemeen (gesproken)parler mal de qn. • kwaad over iemand sprekenqu'on ne m'en parle plus • ik wil er niets meer over horenn'en parlons plus • zand erovervoilà qui est parler • zo mag ik het horen!parler à qn. • met, tegen iemand pratenparler à l'oreille de qn. • tegen iemand fluisterentrouver à qui parler • ondervinden, merken wie men tegenover zich heefton parle sans cesse d' intégrité • men heeft het steeds over integriteitles faits parlent d' eux-mêmes • de feiten spreken voor zichzelfparlez-moi de cela • praat me daar niet van〈 informeel〉 de quoi ça parle, ce livre? • waar gaat dat boek over?sans parler de • om nog maar te zwijgen vanil parlait de partir pour les Etats-Unis • er was sprake van dat hij naar Amerika zou gaanparler pour qn. • voor iemand pleiten〈 informeel〉 tu parles • het mocht wat, reken maar, schei uitII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 spreken♦voorbeelden:parler le français • Frans kunnen spreken1 met elkaar, in zichzelf pratenv1) spreken (over), praten (over)2) bieden [kaarten] -
7 gré
gré [gree]〈m.〉1 smaak ⇒ welbehagen, goeddunken♦voorbeelden:un bon spectacle à mon gré • een goede voorstelling naar mijn smaakà son gré • naar eigen goeddunkenà votre gré • zoals u wiltau gré des flots • als een speelbal der golvende mauvais gré • tegen z'n zinde (son) plein gré • geheel vrijwilligau gré de • volgens, naar gelangcontre le gré de qn. • tegen iemands zinde gré ou de force • goedschiks of kwaadschiks -
8 devoir
devoir1 [dəvwaar]〈m.〉♦voorbeelden:rendre à qn. les derniers devoirs • iemand de laatste eer bewijzen————————devoir2 [dəvwaar]1 verschuldigd, schuldig zijn♦voorbeelden:2 cette famille ne veut devoir rien à personne • die familie wil tegen niemand dank je hoeven te zeggenl'homme devait tomber une heure plus tard • de man zou een uur later vallen♦voorbeelden:1. mplicht, verplichting2. devoirsm pl3. v3) moeten, behoren -
9 façon
façon [faasõ]〈v.〉3 maaksel ⇒ werk, creatie, uitvoering; maakloon♦voorbeelden:châle façon cachemire • imitatie kasjmier sjaalde cette façon • op die manierd'une façon générale • in het algemeende quelle façon • hoeelle veut vivre à sa façon • zij wil haar eigen leven leidenune façon de parler, de s'exprimer • een zegswijzefaçon de parler • bij wijze van sprekenune façon de voir • een zienswijzed' une façon ou d'une autre • op de één of andere manierde façon que • opdat, zo(danig) … datde telle façon que • zo(danig) … datde façon à • zo … datde façon à ce que • zo … datà la façon de • op de manier vanprendre un travail à façon • werk aannemen tegen betaling van het maakloonsans façon • ongedwongenaccepter qc. sans façon • iets zonder meer aannemensans plus de façons • zonder veel omhaal (van woorden)de toute façon • hoe dan ook1. f1) wijze, manier2) werk, creatie3) snit, vorm4) bewerking [landbouw]2. façonsf plgedrag, handelwijze -
10 cette famille ne veut devoir rien à personne
cette famille ne veut devoir rien à personneDictionnaire français-néerlandais > cette famille ne veut devoir rien à personne
-
11 à son corps défendant
См. также в других словарях:
Hund — 1. A guate Hund ve laft se nit1 u2 an schlecht n is kua Schad. (Unterinnthal.) – Frommann, VI, 36, 63. 1) Verläuft sich nicht. 2) Und. 2. A klenst n Hund na hengt mer di grössten Prügel ou (an). (Franken.) – Frommann, VI, 317. 3. A muar Hüünjen a … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Glück — 1. Am Glück ist alles gelegen. Frz.: Il n y a qu heure et malheur en ce monde. Lat.: Fortuna homini plus quam consilium valet. 2. Bâr d s Glück hat, fürt di Braut hem. (Henneberg.) – Frommann, II, 411, 141. 3. Bei grossem Glück bedarf man gute… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Gott — 1. Ach du grosser Gott, was lässt du für kleine Kartoffeln wachsen! – Frischbier2, 1334. 2. Ach Gott, ach Gott, seggt Leidig s Lott, all Jahr e Kind on kein Mann! (Insterburg.) – Frischbier2, 1335. 3. Ach, du lieber Gott, gib unserm Herrn ein n… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Mann — 1. A blind man may perchance hit the mark. – Tauben und Hühner Zeitung (Berlin 1862), Nr. 6, S. 46. 2. A Mann a Wort oder a Hundsfott. (Ulm.) 3. A Mann wie a Maus ün a Weib wie a Haus is noch nit gleich. (Jüd. deutsch. Warschau.) Will sagen, dass … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kopf — 1. Abgehauener Kopf braucht keine Sturmhaube mehr. 2. Am Kopf des Narren lernt der Junge scheren. Die Araber in Algerien: Am Kopfe der Waise macht der Chirurg Versuche. Die ägyptischen Araber: Er lernt das Schröpfen an den Köpfen der Waisen.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Vlaams Belang — Infobox Belgian Political Party party name=Vlaams Belang party logo= party wikicolourid=Vlaams Belang leader=Bruno Valkeniers foundation=2004 ideology=Nationalism, Separatism, National conservatism, Right wing populism international= none… … Wikipedia
Tag — 1. Alen Doach hîsch, äs mäkest hîsch; un Sangtich hîsch, dâd äs hîsch. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 368. 2. All Dag is ken Joarmarkt. (Strelitz.) 3. All Dage is kîn Sonndag (kîn Karkmess, sün kîn Fangeldage). (Oldenburg.) 4. All Doag wat Nîgs … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Tod — 1. Allein der Todt zeigt an, woran man genug muss han. – Henisch, 1500, 24. 2. An den Tod denken, ist der Weg zur Weisheit. Den Arabern gegenüber hat man aber im allgemeinen jede Erwähnung des Todes zu vermeiden. Der Tod ist ein leidiges Wort;… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Hand — 1. Alle Händ voll to dohne, seggt de ol Zahlmann1, on heft man êne. (Insterburg.) – Frischbier2, 1469. 1) Der Name eines Feldwächters in Insterburg. 2. Alten Händen hilft kein Nagelschminken. – Laus. Magazin, XXX, 251. Russisch Altmann V, 85. 3.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Teufel — (s. ⇨ Teixel). 1. A mol muess ma m Teuffel uff de Wedel treta. – Birlinger, 1036. 2. All, wat de Düwel nich lesen kann (will), dat sleit he vörbi (oder: sleit he äwer). – Frommann, II, 389, 123; Eichwald, 346; Goldschmidt, 57; Kern, 1430. 3. Als… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Geld — 1. Ach, nun fällt mi all mîn klên Geld bî. (Brandenburg.) Ein Ausruf, der häufig erfolgt, wenn jemand durch irgendeinen Umstand an etwas erinnert wird, was er hätte thun sollen, aber bisher zu thun vergessen hat. 2. All wîr1 Geld, dat et Wîf nig… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon